Marjo
Toen ik thuis eindelijk durfde te vertellen dat ik in verwachting was, was ik al 7 maanden zwanger. Mijn vader was woedend en sloot mij dagen op in mijn kamer. Samen met de ouders van mijn vriendje maakten ze plannen, zonder mij er in te betrekken. Mijn vriendje mocht ik niet meer zien, die werd door zijn ouders meteen naar een kostschool gestuurd. Ik moest weg uit Haarlem, helemaal naar Limburg, om daar mijn zwangerschap uit te dragen en te bevallen, en er was geen sprake van dat ik mijn kindje kon houden. Nadat mijn zoontje geboren was, werd hij meteen meegenomen, gewikkeld in doeken, ik zag alleen wat donkere plukjes haar. Bidden en smeken hielp niet, ik kreeg hem niet meer te zien. Toen mijn ouders mij kwamen halen liet mijn vader mij allerlei papieren tekenen, waarmee ik officieel afstand deed van mijn zoon. Dit was in 1968. Sindsdien word ik verscheurd door twee gevoelens: het verlangen mijn zoon terug te zien en het schuldgevoel dat ik niet genoeg ben opgekomen voor wat ik zelf wilde, dat ik niet tegen mijn ouders in opstand ben gekomen, dat ik niet ben weggegaan met mijn zoon, al had ik niet geweten hoe. Ik hoop dat hij mij ooit gaat zoeken, dat hij ook wel eens aan mij denkt en wil weten wie ik ben. Van Els begreep ik dat veel geadopteerden hun DNA laten opnamen in een database, ik ga me ook laten testen, zodat hij mij kan vinden als hij dat ook doet.